Juni 2017. Het wordt stilaan tijd dat ik kan vertrekken. Ik stel me vele vragen. Zal het klikken tussen Uzani en mezelf? Ik hoop het van harte en maak me sterk dat het zal lukken. Wij hebben jaren brieven naar elkaar geschreven en wanneer ik met hem telefoneerde klonk hij steeds als een aangename man met veel liefde voor zijn gezin. Behalve die ene keer dat hij duidelijk teveel in het glas had gekeken…..
Mijn slaap lijdt er onder. s’Nachts pieker ik over al die jaren dat wij elkaar hebben moeten missen, doch gedane zaken nemen geen keer.
Zaterdag en zondag. Ik ben nu druk bezig alles te sorteren wat in mijn twee valiezen moet. Ik kijk de kledij voor elk kleinkind en voor mijn schoondochter nog eens – voor de vijfde keer - na. Uzani heeft me gevraagd voorwerpen van zijn Vlaamse voorouders mee te brengen. Die heb ik met extra zorg ingepakt: de lievelingspijp van mijn vader en de gouden trouwring van mijn grootouders. Dat laatste heb ik voor de veiligheid aan een kettingje rond mijn hals gehangen. Wat ik voor Kanon best meeneem is mij nog onduidelijk. Ik neem me voor dit ginder te bekijken.
Mijn gemoed schiet in deze periode gemakkelijk vol. Er komen vele mensen mij een goede reis en mooie momenten met mijn zoon wensen. Het doet enorm deugd. Vaak moet ik mij vermannen, ik ben een beetje overgevoelig geworden door het komende ontmoeting. Zo neem ik afscheid van mijn goede vriend Jef uit de Kivu en voel mijn ogen vochtig worden. Hopelijk betert dat binnenkort, anders zijn er geen zakdoeken genoeg in Congo.
Maandag 12 juni. De spanning fietst door mijn lichaam en ik ben blij dat het eindelijk D-day is. Vanmorgen ben ik nog typisch Vlaamse snoep gaan kopen: zuurtjes en neuzen voor mijn kleinkinderen.
Ik vertrek ’s middags, samen met mijn dochter Katrien, richting Zaventem. We nemen de trein in Aarschot. Ik heb twee koffers van 23 kg bij en dan is haar helpende hand welkom totdat ik de koffers kan inchecken. Op de luchthaven zorgt Katrien er met haar vrouwelijke charme voor dat ik een stoel met extra beenruimte krijg en dat mijn bagage dadelijk doorgestuurd wordt naar Lubumbashi. Waarvoor dank.
Ik moet twee keer overstappen, in Schiphol en in Nairobi. Op de vlucht van Zaventem naar Schiphol zit er een dame naast mij die, terwijl ik mijn reisschema bekijk, merkt dat ik naar Afrika vlieg. We hebben een aangenaam gesprek waarbij ik haar het doel van mijn reis vertel. Zij, Lorette Du Preez, is geboren in Zuid-Afrika en heeft veel affiniteit met dit continent. Haar voorouders waren zeelui en daardoor kon zij dankzij de bemanningsregister heel gemakkelijk haar stamboom traceren tot in 1673.
In Amsterdam krijg ik te horen dat de vlucht naar Nairobi overboekt is en aan de balie trekken ze een streep over mijn ticket. Ik krijg een hotelkamer in Amsterdam en moet er de nacht doorbrengen. Wat nu?...
Ik krijg voor de eerste keer hulp van de voorzienigheid. Lorette is projectmanager in Londen en passeert wekelijks in Schiphol. Ze kent de luchthaven op haar duimpje. Ze wil me helpen en gaat samen met mij naar de balie waar ze mijn verhaal vertelt. Er wordt een verantwoordelijke bijgehaald en plots is er nog een plaats beschikbaar! Gelukkig!
Op het vliegtuig naar Nairobi met Kenya Airways krijg ik een tweede maal hulp van de providence. Ik krijg een stoel naast een nooduitgang en heb dus extra beenruimte. Zalig op zo een lange vlucht.
Aan mijn rechterkant wordt de stoel ingenomen door een ‘stevige’ zwarte mama met haar baby. Het jongetje heet Orum en is nog maar een vijftal weken oud. Al snel hoor ik dat hij over een krachtig paar longen beschikt. De stoel aan mijn andere kant wordt ingenomen door een tweede forsgebouwde mama die haar vakantie gaat doorbrengen op Mayotte, een eiland van de Comoren. Ik bedenk dat ik op deze manier feitelijk geen veiligheidsgordel meer behoef. Gelukkig is er een speciaal ophangsysteem voor een wiegje waar de baby in kan slapen zodat ik toch wat meer lucht krijg. Wanneer het echter tijd is voor de borstvoeding, haalt de mama het nodige boven van onder haar vele lagen kledij. Ze nijgt daarbij zover over naar mij dat ik me afvraag of de borstvoeding voor mij bestemd is. Ik word geprangd tussen deze goedlachse dames en zoek ik mijn heil in een wandeling naar de toiletten om daar een paar kniebuigingen te doen.
De dame aan mijn linkerkant is duidelijk een fervent liefhebster van zoete patisserie. Ik hoor haar voor de derde keer aan telkens een andere stewardess vragen of er geen overschot is van het nagerecht. Ze doet me daardoor denken aan het populair gezegde: ‘Ieder pondje aan het kontje komt langs het mondje…..
Van slapen komt weinig in huis. In de rij naast ons zit een man uit Soedan in een prachtig antraciegrijs maatpak. Hij bestookt de dames naast hem voortdurend met vragen. Ik zie aan hun rollende ogen dat het hen niet zint. Plots zet de Soedanees een rijkelijk versierde gele kifu op en begint hij luidruchtig gebeden op te zeggen terwijl hij de armen opwaarts strekt. Zijn buren doen meermaals hun beklag bij de stewardessen, maar hij is hardleers en na een paar minuten gaat hij weer van start met hernieuwde ijver. Van zijn buurvrouw verneem ik dat de man uit een rijke familie stamt en constant bidt dat ze hem niet zouden ontvoeren. Ik merk op dat de ontvoerders hem in dat geval waarschijnlijk snel terug naar huis zullen brengen.
Om de tijd te doden overloop ik nog eens mijn reisschema om zeker de volgende overstap niet te missen. Gelukkig heb ik ook wat toepasselijke leesvoer meegenomen: Noirs, Blancs, Métisses van Assumani Budagwa. Het boek handelt over de plaats van de halfbloed tijdens de koloniale tijd van 1908 tot 1960. De mulat hoorde nergens thuis noch bij de blanken, noch bij de zwarten. Velen werden doodgezwegen, kregen geen steun van de regering en de meesten kenden hun vader niet. Deze mensen leden ontzettend onder deze tweeslachtige toestand.
Na een vlucht van 8 uur en 20 minuten landen wij om 6u15 plaatselijke tijd in Nairobi, Kenya. Op het vliegtuig was het eten maar magertjes en ik geniet in het cafetaria van een enorme croissant, gevuld met kip. Een eigenaardige combinatie, maar wel lekker. Ik moet nu wachten tot 11u15 voor mijn aansluitende vlucht. Ik probeer wat te slapen op een vensterbank terwijl ik mijn i-phone laat opladen. Voor de zekerheid maak ik mijn handbagage vast aan mijn been. Ik ben ooit, terwijl ik lag te dutten op de luchthaven in Kinshasa, zo mijn bagage kwijtgeraakt. Dat zal me niet meer overkomen! Op de luchthaven krioelt het van Chinezen, die in de mijnbouw van Congo gaan werken. Ik probeer met een paar een gesprek aan te knopen, ze knikken wel heel vriendelijk maar zijn geen enkele taal buiten hun moedertaal machtig. Spijtig…
De tijd lijkt stil te staan voor deze laatste etappe, de vlucht naar Lubumbashi. Eindelijk gaat de gate open, wij stijgen op en de afstand naar de ontmoeting met mijn zoon wordt met de minuut kleiner. Wij hebben er beiden zo naar uitgekeken…. Na 43 jaar zal ik hem terug in de armen sluiten… 43 jaar….